Kant beweerde dat er twaalf verschillende manieren waren waarop het verstand de ervaringen ordent. De belangrijkste is de aanname van oorzaak en gevolg, die inhoudt dat we denken dat alles wat gebeurt het gevolg is van een gebeurtenis die eraan voorafgaat en het karakter ervan bepaalt. Volgens Kant leidt de poging om de algemene manieren van waarnemen toe te passen op objecten die buiten onze ervaring liggen ertoe dat de traditionele metafysica zo weinig voorstelt. Een voorbeeld is het niet kunnen verklaren van een God, want deze zou als eerste ontstaan zijn en dus geen oorzaak hebben. Het bestaan van een God zal nooit kunnen worden bewezen, maar het tegendeel zal ook nooit kunnen worden bewezen. Door alle menselijke beperkingen moet volgens Kant getwijfeld worden aan alle kennis die verkregen is door middel van waarnemingen. Dat we beschikken over vermogens om kennis te verwerken maakt die kennis kenbaar, maar elk zintuig gaat gepaard met een bewerking van informatie. Dat betekent niet dat ons vermogen om de wereld te begrijpen uit de gratie is geraakt, maar slechts dat alle kennis mede gevormd wordt door tussenkomst van kenvermogens. Ook al zou er een ander systeem kunnen zijn deze zou dan net zo goed deze problemen hebben. Het essentiële punt dat Kant naar voren brengt is: ‘Pure kennis is slechts pure ménselijke kennis, en om de aard der dingen te onderzoeken is het minstens zo belangrijk om te proberen onze zintuigen te bestuderen als de wereld zelf.’